Bert Wienen is psycholoog en onderwijskundige en werkt als onderzoeker, adviseur, spreker en projectmanager. Ook is hij verbonden aan het lectoraat Jeugd van de hogeschool Windesheim. Zijn slotlezing is een waarschuwing voor de verwoestende effecten van de prestatiemaatschappij op het onderwijs en de jeugdhulp. Hij pleit voor minder medicaliseren en psychologiseren en wil meer normaliseren, zodat kinderen de ruimte krijgen om zich te ontwikkelen tot gemeenschapsmens.
Jouw visie klinkt vurig én maatschappijkritisch. Hoe hebben je standpunten zich ontwikkeld?
‘Ik startte als psycholoog in de jeugdhulp: als behandelaar werkte ik met gezinnen, als projectleider trachtte ik onderwijs en jeugdhulp dichter bij elkaar te brengen, vanuit een preventieve gedachte. Gaandeweg kreeg ik meer vragen bij wat ik deed en bij de heersende ideeën over onderwijs, dé plek waar normen over wat normaal en afwijkend is tot stand komen en bepalend zijn.’
Je richt je meest kritische pijlen op de prestatiemaatschappij?
‘Ja, want een kernwoord daarin is concurrentie. Kinderen worden gestimuleerd om de beste versie van zichzelf te worden, maar dat is een grenzeloos streven. Hun testresultaten worden met elkaar vergeleken, ze worden op allerlei wijzen tegen elkaar opgezet. Alles is een wedstrijd. De normen die we kinderen opleggen worden steeds smaller. Daardoor kunnen en willen steeds meer kinderen en volwassenen niet meer meedoen aan deze ratrace.’
Welke vragen staan centraal in je visie op onderwijs en jeugdhulp?
‘Hoe kan het dat één op de zes Nederlandse kinderen – wereldwijd zogenaamd gelukkige kinderen – opgroeit met het idee psychisch ziek of afwijkend te zijn? Hebben echt zoveel kinderen extra zorg nodig? Ik zie vooral de maatschappelijke kwalen. Door te focussen op kinderen die extra ondersteuning nodig hebben, verliezen we de politieke besluiten uit het oog. Afwijkend gedrag wordt gelabeld en gemedicaliseerd en deze medicalisering depolitiseert. Terwijl je juist voorbij het individuele kind moeten kijken naar de grote uitdagingen rond huisvesting, duurzaamheid, klimaatverandering, sociale netwerken. ‘Jongeren en het zorgen voor hun morgen’: de inspiratiebundel die veertien adviesraden net uitbrachten heeft een mooie titel.
Kan je een concreet voorbeeld geven van wat er in het onderwijs moet gebeuren?
‘Als we iets willen doen aan het lerarentekort, moeten we onder andere de klasgroottes drastisch verkleinen. Ook al heeft die klasgrootte geen grote gevolgen voor de leeropbrengsten, ze bepaalt wel de sociale relaties. Met dertig kinderen in een lokaal kan een leerkracht onmogelijk elk kind goed leren kennen. De inclusieve samenleving komt pas dichterbij als we mensen bij de naam kunnen noemen, omdat we ze kennen. Dan delen we met elkaar: de mooie dingen en de tragiek.’
Jij ziet heil in de traditionele pedagogische principes?
‘In de pedagogiek staat weerstand centraal: je moet kinderen niet zomaar geven wat ze nodig hebben, maar ze leren om met grenzen om te gaan. Als docent moet je kinderen uitdagen in hun naaste zone van ontwikkeling, het is een heuse zoektocht om ervoor te zorgen dat elk kind elke dag een beetje leert, op meerdere domeinen. Ik geloof niet in aparte klasjes die samengesteld zijn op basis van labels die we op kinderen plakken. We kunnen alle kinderen helpen om zich te verbinden met de gemeenschap, hen leren om zich te verhouden tot kinderen die anders zijn. Labels zeggen ook niet veel. Ook in een klas met autistische kinderen is elk kind anders.’
Wat is voor jou passend en inclusief onderwijs dat werkt en voor gelukkige kinderen zorgt?
‘Ik geloof in passend en inclusief onderwijs dat niet het individu als uitgangspunt neemt, maar dat uitgaat van de context, de gemeenschap. De centrale vraag wordt dan: hoe kunnen we onderwijs aanbieden waar ieder kind van profiteert. In dit onderwijs leer je elkaar te helpen en verwonder je je over de talenten van de ander. Benut de gemeenschap en gebruik de krachten die daar liggen.’